Graag nodigen we u uit voor onze volgende activiteit, namelijk een avond rond “Recht en film”. We bekijken en beleven die avond “Anatomie d’une chute” van Justite Triet, een film die vorig jaar in Cannes de Gouden Palm wegkaapte.
Op het eerste gezicht is Anatomie een klassieke whodunit, waarbij de centrale vraag is of Sandra al dan niet haar partner Samuel heeft vermoord, of dat hij toch door zelfdoding omkwam. De valse sporen die de kijker om elke hoek lijkt te zien, herinneren inderdaad aan dat aloude genre, maar eigenlijk is de oefening van Justine Triet een stuk subtieler. Ze presenteert de verhaallijn als stukken van een puzzel, die in willekeurige volgorde aan de kijker (en aan de rechtbank) gepresenteerd worden. In die zin is de film een reflectie over waarheid, of die nu al dan niet van juridische aard is.
Een deel van de inspiratie van Justine Triet werd geleverd door de zaak-Amanda Knox, de Amerikaanse studente die er in Italië van werd beschuldigd een medestudente vermoord te hebben. Tussen 2009 en 2015 werden er in haar zaak vier gerechtelijke uitspraken gedaan: tweemaal werd ze schuldig bevonden aan moord, tweemaal vrijgesproken, dat laatste ook uiteindelijk door het Italiaanse Hof van Cassatie. Triet liet zich bij de voorbereiding van de film ook bijstaan door een in het strafrecht ervaren advocaat.
Dat doen wij niet anders, want de inleiding bij de voorstelling die de Vlaamse Juristenvereniging op 12 maart a.s. organiseert in het FOMU in Antwerpen wordt verzorgd door Mr. Sanne De Clerck, die niet enkel haar sporen in het strafrecht heeft verdiend, maar sinds vorig jaar ook vast columniste is op de sociale media van de Juristenvereniging.
Afspraak op dinsdag 12 maart 2024 vanaf 19u in het FOMU aan de Waalsekaai 47 in Antwerpen. De voorstelling zelf begint om 19.30u en de inkom bedraagt 20 euro. Inschrijven graag uiterlijk op 8 maart 2023 via secretariaat@vjv.be met vermelding van uw naam en voornaam, organisatie/functie en adres. De deelnamesom kan gestort worden op rekening VJV BE94 3631 5216 1314 met vermelding ‘Recht en film – 12 maart 2024 – (uw naam)“. Uw inschrijving is pas definitief na betaling van de deelnamesom.
Gorik Ooms, beleidsadviseur bij HERW!N en mensenrechtenexpert verbonden aan de Universiteit Gent
In september schreef Dries Lesage, professor internationale politiek aan de UGent, een opiniestuk voor De Standaard dat de titel “Het internationaal recht is niet meer dan een vodje papier” kreeg. Een keer per jaar nodigt professor Lesage me uit om een les te geven over mondiale gezondheid en internationaal recht. Telkens voel ik me verplicht om de verwachtingen van de studenten te temperen en te wijzen op de door de band genomen eerder zwakke nalevingsmaatregelen en het gevolg daarvan: wat het internationaal recht voorschrijft bepaalt slechts in beperkte mate hoe staten zich gedragen. Op die manier voel ik me een beetje medeverantwoordelijk voor die straffe titel.
Als het internationaal recht echt niet meer was dan een vodje papier zou het verbazing moeten wekken hoe diplomaten juichten om de vermelding – in de slotverklaring van de Conferentie van de Partijen van het VN-Klimaatverdrag die in december 2023 plaatsvond in Dubai – dat het mondiale energiesysteem versneld moet afstappen van fossiele brandstoffen. Ook de teleurstelling van klimaatactivisten zou ons moeten verbazen. Zo’n slotverklaring is niet eens internationaal recht; op zijn best ‘soft law’. Waarom zouden we ons druk maken of de woorden die daar wel of niet in terecht komen, als staten toch gewoon hun zin (blijven) doen? De aandacht die de slotverklaring kreeg schijnt alvast te bewijzen hoe hard we meer en beter internationaal recht nodig hebben, en dat internationaal recht dus toch wel meer is dan een vodje papier.
Echter, de gebeurtenissen van 2023 in Oekraïne, Gaza, Soedan en elders dwingen ons inderdaad om kritisch naar internationaal recht te kijken. Dat is niet nieuw. In 1979 al beweerde professor Louis Henkin, in een poging om scepticisme over internationaal recht te weerleggen: “Almost all nations observe almost all principles of international law and almost all of their obligations almost all of the time.” Sindsdien werden heelder conferenties en vele doctoraatsverhandelingen gewijd aan de gevleugelde woorden van professor Henkin. Een deel van het debat gaat over de vraag of die stelling waar is (in empirische zin). Dat is, naar mijn mening, het minder interessante deel van het debat, omdat de empirische onwaarheid van de stelling bijna niet aan te tonen valt, met dank aan Henkin’s vierdubbele ‘almost’ slag om de arm. Het interessantere deel van het debat gaat over de vraag waarom onafhankelijke – zogenaamd ‘soevereine’ – staten zich überhaupt aan het internationaal recht zouden houden (zolang er geen internationaal politiesysteem bestaat). Een mooi overzicht van dat deel van het debat werd in 1999 geschreven door professor Jianming Shen.[1]
Ooit vond ik Shen’s artikel deprimerend, vandaag ervaar ik het als hoopvol. Internationaal recht werkt, volgens Shen, zoals contracten werken: zolang staten uit vrije wil hun toestemming gaven om verbonden te worden door bepaalde verdragen mogen we ervan uitgaan dat ze die zullen naleven. Het verlangen om door andere staten – de internationale gemeenschap, zeg maar – gezien te worden als rechtvaardig kan helpen om oprechte toestemming te geven aan bepalingen die de belangen van het land in kwestie niet direct dienen. Bovendien is de nood aan internationale samenwerking zo groot geworden dat de meeste staten bereid zijn om gemeende compromissen te sluiten, vanuit het besef dat internationale anarchie nadelig is voor alle landen. Dat biedt ruimte voor een iets edelere vorm van internationaal recht dan een koele afspiegeling van economische en militaire machtsverhoudingen laat vermoeden. Maar als bepalingen of verplichtingen vaag gebleven zijn, en zeker wanneer men kan vermoeden dat ze doelbewust vaag werden geformuleerd, dan zijn de redelijke interpretaties ervan wellicht aangetast door een soort wilsgebrek.
Met Shen’s overwegingen in gedachten kijk ik naar de onderhandelingen over het nieuwe pandemieverdrag. Ik kan niet meteen iets bedenken dat daarin zou kunnen staan en dat nog niet eerder werd geregeld door reeds bestaand internationaal recht. Het internationale gezondheidsreglement van de Wereldgezondheidsorganisatie werd in 2005 grondig herwerkt en bepaalt hoe landen zich behoren te gedragen in relatie tot bestaande of toekomstige pandemieën. Het TRIPs-verdrag van 1994 (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom) bepaalt dat alle lidstaten een minimumbescherming van intellectuele eigendomsrechten moeten bieden, ook voor geneesmiddelen en vaccins, maar ook dat landen de vrijheid behouden om van de algemene regels af te wijken wanneer de volksgezondheid dat vereist. Tenslotte is er het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966 dat het recht op gezondheid als mensenrecht erkent en internationale verplichtingen omvat.
Wat kan een nieuw pandemieverdrag daaraan nog toevoegen? Niet veel, volgens mij. De sceptici hebben gelijk: wat we mogen verwachten zal een stap achteruit zijn, vanuit een rechtvaardigheidsperspectief, in vergelijking met redelijke interpretaties van bestaand internationaal recht. Alleen is ondertussen duidelijke geworden dat sommige machtige staten cruciale bepalingen zo vaag mogelijke gehouden hebben omdat ze niet oprecht instemden met de redelijke interpretaties ervan. Het internationaal recht inzake mondiale gezondheid oogt mooi maar werkt niet. We staan voor een verscheurende keuze tussen internationaal recht dat minder rechtvaardig aanvoelt dan het bestaande, maar misschien wel werkt, of internationaal recht dat vooral aantoont hoe onbetrouwbaar sommige staten zijn.
[1] Shen, Jianming. “The Basis of International Law: Why Nations Observe.” Dick. J. Int’l L. 17 (1998): 287.
Sinds vele jaren werkt de Vlaamse Juristenvereniging mee aan de organisatie van de Dag van de Rechtstaat in Mechelen. Dit jaar kan u niet uitkijken naar een enkele Dag, maar naar twee complementaire dagen.
Op vrijdagnamiddag 15 maart wordt een antwoord gezocht op de vraag “Kan Europa de rechtstaat redden”, met de professoren Paul Lemmens, Koen Lenaerts en Ernst Hirsch Ballin. U vindt de flyer in bijlage: Dag van de Rechtstaat 15 maart 2024.
Op dinsdag 26 maart is er een avondprogramma rond het thema “Europa redt”, met uiteenlopende sprekers als weerman Bram Verbruggen, advocaten Isabelle Larmuseau, hoogleraar Paul Scheffer, topkok Seppe Nobels en conferencier en burger Geert Hoste. Alle informatie vindt u in de flyer in bijlage: Dag van de Rechtstaat 26 maart 2024.
Wilt u ook dit jaar deel uitmaken van de enige juristenvereniging in ons land die alle scheidslijnen binnen de juridische wereld overstijgt? Dat is in deze tijden misschien nog belangrijker dan voorheen.
Als u dat wil doen, zijn we u erg dankbaar. U gelieve dan 50 € (als gewoon lid) of 125 € (als steunend lid) te storten op rekening BE94 3631 5216 1314 van VJV-Organisatie vzw en hier uw gegevens in te vullen.
Wij danken u bij voorbaat voor uw steun en kijken ernaar uit u te ontmoeten op onze najaarsactiviteiten.
Met vriendelijke groet
Frank Judo
Voorzitter VJV